Soms kom je gewoon een lekker stuk tekst tegen, in dit geval een ruzie met een deurwaarder in een herberg in Veghel.
Bastiaan van de Werck, vorster en herbergier in Veghel is getrouwd met Helena Nouwens. Zij doet mee met de verklaring, een attestatie op 17 maart 1728.
(Onder de pagina’s staat de transcriptie)
Voor schepenen in Veghel verschenen Roovert Jans van den Groenendaal, president, Marten van Doorn, Jan Adriaens Verhoeven en Goort Aert Gooers, mede schepenen, Jacobus van Orten, onder vorster, en Helena Nouwens, vrouw van Bastiaen van de Werk, om op verzoek van Adriaen Doncquers, inwoner van Veghel, een verklaring af te leggen.
De 4 1e deponenten verklaren “dat op sondag de 8en februarij j.l. des voormiddag met seekeren Willem Geenhoven, slants deurwaarder zijnde in de achtercamer van Bastiaan van de Werck, vorster ende herbergier alhier, hij deurwaarder bij sig hebbende een groote lijst waar mede soo hij seijde moet omgaan, haar deponenten naar eenige veragterde posten vragende, waar op hij haar soo veel ligt tot uytvindinge gegeven wiert als mogelijck was. Dat oock onder andere naar een veragtert rentje staande op den naam, soo men meent, van Willem van Boxmeer, vragende: “Waer uijt gaat, oft wie moet dat betalen?” Ende geantwoort wiert: “Dat gaat uyt dit huijs, alwaar wij in sijn, en indien U Edele de eijgenaars wilt spreecken, den eenen is altans hier voor in huijs ende den anderen is Adriaen Doncquers, dien het te samen toecomen.” Hij deurwaarder daar op repliceerde: “Neen, ik heb haar niet noodig. Ik salt goet morgen maar in arrest nemen en voor sijn gat vercoopen.” Daarna zei de deurwaarder: “Ik moet in dit dorp ook eens in de prothocollen comen hoijen, en ik heb nog een pretensie op Nieckens, maar soo ik daar aen te cort come, sal mij het dorp moeten betalen.” Daar naar wiert bij hem deurwaarder weder een ander propoost gemaackt, het materie van mans en vrouwe schamelheijt rakende en andere overmitse en ondeugende praaterije, seggende mede: “Mevrou des Tombes heeft twee mans gehadt, die hadde maar dingskens,” wijsende op sijnen eenen vinger, “soo lanck,” maar nu heeft zij een man,” die hij tegelijk noemde, “die heeft een ding aen sijn gat, soo groot,” vertoonende zijnen arm, “soo eenen swans heeft hij,” en meer dergelijcke ongeoorlooffde woorden, onbetamelijck en buyten ’t respect haarder deponenten, die in haar quaeliteyt daer saaten om op ordre van haar Edel Mogenden soo veel doenelyck aen slants deurwaarder wegens verduijsterde pagten ende renten verpligt zijn instructie te geven. Dese vertellinge haar deponenten ten laatste verveelende, schamende ’t selve langer aen te hooren, zijn vertrocken, laatende hem deurwaarder alnog daar.
Verders verclaart 1e comparant gecomen zijnde int huijs van Lambert van den Boogaert, alwaer den requirant stont. Dat hij tegens den requirant seyde: “Hoe staat gij hier? Den deurwaarder Ginhoven wil u huijs morgen in de arrest nemen en vercoopen.” Dat hij requirant vraagde: “Waar voor?” Hij deponent zeyde: “Voor een rente die ten agteren is.” Den requirant weder repliceerde: “Wel, ik ben noijt aengemaant geweest. Daar over moet ik hem eens gaan spreecken.”
De laatste comparante, Helena, huijsvrou Bastiaen van de Werck, verclaert dat een weijnig teijt naar dat opgemelte deponenten vertrocken waren aen haar huijs is ingecomen den requirant ende desen vraagende naar den deurwaarder Ginhoven, die zij deponente zeijde in de camer te zijn. Den requirant haar deponente versoekende, zeggende: “Weest soo goet en vraagt hem eens off ik hem wel eens mag spreeken,” tgeene de seponente aenstonts ging doen, ende bij hem deurwaarder geantwoort wiert: “Jaa, laat hem binnen coomen,” ende waar op den requirant naar binnen ging. Jacobus van Orten, ondervorster, verclaart dat hij ten dage voors. comende aent huijs van opgemelte Van de Werck, alwaar in de ceuken sag staan den requirant in desen, bloijende aen sijnen hals. Dat de huijsvrouw van hem requirant gaande in de camer, alwaar hij deurwaarder Ginhoven was. Dat hij deurwaarder tegens haar zeyde: “Godt straff me,” “off “God doeijme, gaat uyt de camer, off ik breu u de cop aff, soo gij er niet uyt gaat” treckende met eenen zijnen sabel uijt. De deponent toeschietende en hem Ginhoven in de arme vatte, gaande deselve huijsvrou de camer uijt.”
Wie is deze Helena Nouwens, getrouwd met Bastiaan van de Werck?
Bastiaan is geboren in Baardwijk op 4 maart 1685. Bastiaan is de zoon van Johannes Bastiaense van der Werck en Maria Ariens (Marike Corsten) Nouwens. Haar ouders zijn Adriaen Corstiaan Nauwens (+~1615) en Heijlken Lucassen (+ 9 sept 1612 te Sprang).
Helena Nouwens is geboren op 20 oktober 1680 in Sprang. Ze (onder)trouwen op 11 oktober 1720 in Sprang. De ouders van Helena zijn Corstiaen Nouwens en Helena de Wolf. Zijn ouders zijn dezelfde Adriaen en Heijlken.
Helena en Bastiaan zijn dus neef en nicht.
Helena en Bastiaan krijgen (zover ik weet) één dochter: Ida. Zij trouwt met Johannes Neomagnus. Zij krijgen zeven kinderen. De jongste op 23 januari 1755 een zoon: Thomas Neomagnus. Hier lees je meer over Thomas en de Neomagnus familie. En ook over de families van der Werk en Nouwens.
Bastiaan was eerder getrouwd met Judith Cornelisdr. Cloosterman.
De voorouders van Adriaen Corstiaen Nauwens heb ik nog niet gevonden. De oudste bekende is Peter Nauwens of Nouwens, geboren circa 1550. Hij is de vader van Corstiaen Nouwens, beboren circa 1580. Ik kan dus ook niet melden in welke Nauwens/nouwens tak dit stel thuis hoort.
Misschien weet iemand meer?