Een Onderhoud met Dr. Nouwens – 1910

Een uurtje in den trein, dan nog een flink uur in de tram en men is, van Utrecht komende, te Heeswijk en in de Abdij van Berne, …. Een aardig tochtje, al het vroolijk weer is en een nog koesterend herfstzonnetje het landschap verheldert en de mooie tinten gloeien doet. Het vervoermiddel tusschen Brabants hoofdstad en Helmond is wel niet in alle opzichten up to date en het schommelen der wagens niet altijd even aangenaam; — maar de weg is mooi, terwijl de medereizigers onderhoudend en spraakzaam zijn. Een aangename streek, een gemoedelijke bevolking — wat kan men meer verlangen, om in een goede stemming te komen. En wanneer dan het doel van den tocht een bezoek aan de abdij, en meer in ’t bizonder een interview met dr. Nouwens is, geniet men dubbel van het schilderachtige der omgeving, van de rijke kleurschakeering in het gebladert der eiken, waar de zon haar dwarse stralen doorheenschiet.

Ik had dr. Nouwens in geen anderhalf jaar gezien. Hij leek me forscher geworden, ondanks de langdurige ziekte, waarvan hij nog altijd de nawerking ondervindt. Misschien ook dat het gewaad der Norbertijnen breeder maakt. In elk geval was hij een en al opgewektheid en behoefde ik mij geen oogenblik met bezorgheid af te vragen, of zijn veerkracht ook kon geleden hebben onder de jaren van harden arbeid, welke hij de groote pionier voor de middenstands beweging, achter den rug heeft. Zijn gezondheid moge er tijdelijk een duw van hebben gekregen, zijn energie is er door gestaald en tot volle ontwikkeling gekomen.

Nu hij op het punt staat naar Rome te vertrekken als procurator zijner orde, wilde ik dr. Nouwens voor de lezers van dit blad gaarne eens aan ’t woord laten over de katholieke middenslandsbeweging in ons land, haar ontstaan en ontwikkeling tot den dag van heden. Ook over de ervaringen, welke de organisator daarbij had opgedaan. Gaarne was de doctor daartoe bereid, en zoo begonnen wij hij het begin.

»In 1901 —aldus dr. Nouwens —was ik uit Rome teruggekomen, waar ik mijn graad van doctor in de theologie had behaald. Ik had het plan opgevat te werken voor de pers, en dit vooral met het oog op de maatschappelijke vraagstukken. In Rome had ik onder andere de lessen gevolgd van prof. Toniolo over sociologie, en was ik ook al correspondent geweest van de Noordbrabanter. Misschien hebt gij de correspondenties van »Romanus« in dat blad wel eens gelezen. Die waren van mij.

‘Toen ik weer hier was — nog maar een paar maanden na mijn terugkeer — kwam de redacteur van het blad mij vragen een artikeltje to schrijven over coöperatie en dit in verband met de vraag, welke toen bijzonder aan dr orde was gekomen, of en in hoever do coöperatie indruiscbt tegen de belangen van den middenstand. In plaats van één schreef ik toen drie artikelen in de Noordbrabanter en stelde de conclusie, dat de middenstand zich ook moest organiseeren, om aan de coöperatie het hoofd te bieden. Mgr. Van de Ven las de artikelen en wenschte, dat ik nu ook de daad bij het woord zou voegen. Voor den middenstand dient ook iets te worden gedaan, zei de Bisschop, en nu moest ik een plan van organisatie ontwerpen, statuten opmaken en die dan aan de goedkeuring van Monceigneur onderwerpen. Dat was het begin.

»Een medehelper vond ik al aanstonds in den graanhandelaar Frans Manders uit Veghel, die een oproep in de bladen had geplaatst, om kooplieden en neringdoenden aan te sporen, tegen de coöperatie van den Boerenbond gemeene zaak te maken.

Ik stelde mij met hem in verbinding, en om de zaak in ’t rechte spoor te brengen want aan het juiste inzicht ontbrak nog zoowat alles — werd toen een vergadering in klein comité, van acht personen, belegd in den Bosch. Daar hielden we eenige voorloópige besprekingen en convoceerden toen een grootere bijeenkomst, waarvoor ieder van ons vijf zijner bekenden zou uitnoodigen. De ware weg voor de oprichting eener vereeniging, dunkt mij. De menschen krijgen dan terstond hart voor de zaak en voelen hun verantwoordelijkheld in de keus der uit te noodigen personen,’t ging dan ook best. Er werd nog eens vergaderd en overleg gepleegd, en eenigen tijd daarna, den 2den April 1902, trad ik in den Bosch op voor een bijeenkomst van circa drie honderd personen, waar »De Hanze« in het Bisdom officieel werd opgericht.

»Was toen het juiste inzicht reeds gekomen? «

»Het leek er nog niet veel op. Weet ge, waarom de beweging in den beginne zoo veel bijval vond!?… Omdat men er zoo weinig van begreep! Dit klinkt als een paradox, maar het is do waarheid. Daar waren er, die al spoedig bet goede begrip ervan beet hadden, zooals Van Hout, Marinus van Hout, uit Helmond, die op de stichtingsvergadering als voorzitter gekozen werd! Een kranige kerel en een beste voorzitter. Maar velen, o, zeer velen begrepen het doel niet en dweepten ermee! Men dacht nagenoeg alleen aan bestrijding van den Boerenbond, was negatief, terwijl men positief te werk moest gaan. Enfin, we gingen toch aan ’t werk. We waren jong. hé ? Van Hout 28, ik 20. In verschillende plaatsen van het diocees richtten we afdeelingen op, en ’t liep aanvankelijk van een leien dakje. Er was voor den middenstand nooit iets gedaan, en nu ontpopte zich allerwege belangstelling. Maar de ideeën waren en bleven nog erg vaag. Men dacht blijkbaar nie anders, of al heel gauw zouden nu alle misbruiken zijn uitgeroeid, en…. men zou zelf meer kunnen verdienen. ’t Was een verbazend drukke tijd voor me, want ik kreeg maar voortdurend reglementen en statuten te maken, spreekbeurten te vervullen, brieven en andere vragen om inlichting te beantwoorden, en daarbij had ik mijn werk als professor. ’t Was te veel, en ik heb er een knak door gekregen.«

»Maar het eigenlijk werk moest toch nog komen?«

»Ja, de beweging breidde zich voortdurend uit Ook in het Bisdom Breda en kort daarna in dat van Roermond werden diocesane vereenigingen opgericht. En nu begonnen wij langzaam aan te ijveren voor de groote zaak der middenstands coöperatie. Daar konden velen het recht besef maar niet van krijgen, en toen dat coöperatie idee doordrong kwam er schifting in de Hanze.

Men begreep het niet en men welde er niet van weten. De fout was. dat men niet onderscheidde tusschen middenstands- en arbeiders coöperatie, terwijl men zich, liet ontmoedigen, wanneer men van het vereenigingsleven niet terstond voor zichzelf tastbare resultaten zag. Om kort te gaan, de helft liep er uit. Ook in Breda en Roermond, maar de menschen met het betere inzicht hielden we over.

Ter voorkoming van misverstand spraken we dan, in plaatsen waar dit noodig was en met name in het Bredasche —waar het woord coöperatie nu nòg als een boeman werkt — van: gezamenlijke inkoop, bewerking en verkoop. De wereld vecht nu, eenmaal dikwijls tegen een woord. Het was zóó hoog geloopen, dat op een vergadering in den Bosch een Eindhovenaar voorstelde, zich te verzetten tegen alle coöperatie, geoorloofde en ongeoorloofde! Ik wist toen — het was in 1903 — te bewerken, dat geen enkele motie aangenomen werd; maar ge ziet daaruit, welke opvattingen er bestonden. Intusschen gingen wij voort, propaganda te maken voor de idee. die sindsdien zoo sterk is doorgedrongen en in daden omgezet, dat men gerust kan zeggen: wat er bereikt werd en aan practische resultaten verkregen, hebben wij te danken aan de coöperatie».

»Bijvoorbeeld?«

»Bijvoorbeeld de inkoop coöperatie van de bakkers in Tilburg, welke dit jaar een omzet heeft van een ton. Zo is het behoud geweest voor de bakkers en winkeliers in die stad. Men heeft door haar toedoen kunnen concurreren tegen de grossiers en de coöperatie der arbeiders. Dan is daar de Hanze-bank, een andere vorm van coöperatie, van samenwerking voor alle leden der Hanze op het gebied van crediet. Men gebruikt daarbij nu wel het woord »Bank« maar wat is zij feitelijk andere dan een coöperatieve uiting? Hetzelfde kan worden gezegd van het schuldinvorderings, het incasso bureau aan de Bank verbonden.

Coöperatie alweer, middenstands coöperatie!

Denk verder aan de vereeniging van manufacturiers, die »Samenwerking« heet, en alleen in den Bosch een omzet had van ver over de twee ton in één jaar tijds! Inderdaad, de Hanze heeft aan den middenstand het goede begrip en het groote voordeel van de coöperatie gebracht.

»Een tweede resultaat is geweest: de handelscursussen. Wij begonnen daarmee na de eerste periode, nu vier jaren geleden, en leidden er een nieuw tijdperk mede in. Er was dringend behoefte aan handelsonderwijs, maar hoe het in te richten? subsidie werd gevraagd en verkregen: van de Rijksregeering tot een maximum van 50 pct. der onkosten, van de Staten voor 25 pct. en van de gemeenteraden gemiddeld voor 10 pct. Zoo behoefde het aan de leden zelven bijna niets te kosten en het succes was groot. Die cursussen zijn het behoud der Hanze geweest, ook al omdat zo in zeer ruimen kring sympathie wekten voor do organisatie. We hebben nu in het geheele land niet minder dan zes en dertig van zulke cursussen, meer dan de helft van al degene, welke van de regeering subsidie ontvangen. Ik ben er, jaloersch op, zeide Talma mij eens, gewagende van »Boaz«.

»En het vakonderwijs? «

Juist, dat is de derde groote zaak geweest, welke door de Hanze werd ondernomen, In den beginne dacht men te veel, Dat de Hanze alleen voor handeldrijvenden bestond. Het vakonderwijs, dat door ons toedoen gegeven werd, werkte dit misverstand uit den weg. Te Drunen hebben we voor de schoenmakers een vak-cursus opgericht, dien ik gerust mag zeggen, dat de mooiste is in heel het land. Een model van een cursus, die werkelijk alleen een interview waard zou zijn.

»Dan is er nog veel gedaan voor de Zondagsrust: om to beginnen het sluiten van halve dagen op Zondag, na den middag. En er is propaganda gemaakt voor de Zondagsrust door de verspreiding van biljetten, met het verzoek niet te koopen bij hen, die open blijven met hun zaken als op een gewonen dag, en andere middelen.«

»En de vervroegde winkelsluiting ?«

»Mislukt! Hiervoor is een Rijkswet noodig met aanvulling door gemeentelijke verordeningen. Een algemeen sluitingsuur kan dan door de Staatsoverheid worden vastgesteld, en bij besluit van het gemeentebestuur vervroegd, wanneer de meerderheid der betrokkenen dit verlangt. Zoo voorkomt men, dat die meerderheid wordt gedwarsboomd, of zelfs getyranniseerd door een soms kleine minderheid. «

»De Hanze breidde zich ook naar het Noorden uit. Hoe was daar de ervaring met andersdenkenden?«

»De katholieke actie ontwikkelde zich eerst in het Zuiden, zooals u weet, in de drie zuidelijke bisdommen. Toen men in ’t Noorden terrein trachtte te winnen, liep het in den beginne niet, al bleef men ook in het Bossche diocees: Nijmegen. Men stuitte daar op het vooroordeel der protestanten, terwijl de katholieken even min vrij uit gingen wegens gemis aan tact. Ik zal daarover nu niet in bizonderheden treden, maar de samenwerking, die had moeten worden gezocht, bleef achterwege en er werd een formeele vervolging tegen de afdeeling op touw gezet. Het heette, dat de Hanze geen ander doel had, dan de Roomsche neringdoenden te bevoordeeld, ten koste van niet katholieke middenstanders en de leden — daar waren er een driehonderd — zagen zich op allerlei wijze bemoeilijkt, verdacht gemaakt, in ’t nauw gedreven. Krasse staaltjes zou ik u daar van kunnen vertellen. Het gevolg was dat de afdeling verliep en eindelijk geheel te niet ging.

Dit was een teleurstelling. Nu men in een stad als Nijmegen niet geslaagd was, we komen nooit in het Noorden! Echter bestond er een R.K. burgervereeniging te Utrecht, de Leo-vereeniging, en daarop kon men wijzen als voorbeeld. Dat een middenstandsorganisatie boven den Moerdijk toch wel mogelijk was. Daarbij kwam er ook meer aanraking met niet-katholieken, een contact, dat leidde tot samenwerking. Ik ging er veel op uit; er is bijna geen plaats van beteekenis, waar ik niet over de middenstandsbeweging gesproken heb, dikwijls ook voor niet-katholieken, en voortdurend drong ik daarbij aan op een federatief samengaan met andersdenkenden. Dat denkbeeld ging erin en het voerde tot gelukkige resultaten.

»Het Middenstands congres te Amsterdam in 1903 was daarbij feitelijk het uitgangspunt. Toen ik de uitnoodiging kreeg om te spreken op dat congres, vroeg ik dr. Ariëns om raad. Zou ik gaan ? Zijn advies was, dat ik natuurlijk gaan moest, en het onthaal was inderdaad zoo sympathiek, als ik slechts wenschen kon. In overeenstemming met den heer Meuwsen, dien ik toen aanstond leerde kennen als een man van groote werkkracht en aangenamen omgang, werd op dat congres het stichten van een Nederlandschen Middenstandsbond door mij voorgesteld. Ik kreeg de opdracht, concept statuten te maken en legde daarin terstond neer het federatief karakter van den Bond, die spoedig daarop te Utrecht een feit werd. Alle afdeelingen der Hanze waren bij die stichting vertegenwoordigd en er werd nog eens de nadruk op gelegd, dat de aangesloten vereenigingen haar zelfstandig karakter zouden behouden on de politiek buitengesloten bleef. Een ieders godsdienstige en staatkundige overtuiging moest in den Bond worden geëerbiedigd. Verleden jaar zijn de statuten in Dordt nog eens herzien, maar die hoofdbepalingen werden onveranderd gehandhaafd. «

»Het vlotte sindsdien zeker ook beter met de oprichting van afdeelingen der Hanze in de noordelijke provinciën? «

»Zeker. Door de samenwerking met andersdenkenden kreeg men veel meer vrijheid in het Noorden. Het wantrouwen week. Met Haarlem werd begonnen en Mgr. Galliër gaf een grooten stoot aan de organisatie, door tijdens den Katholiekendag van Delft tot de organiseering van den Middenstand op katholieken grondslag aan te sporen. Er bestaan in het Haarlemsche nu reeds 18 afdeelingen van de Hanze tegen 26 in het diocees ’s Hertogenbosch, terwijl het gezamenlijk aantal leden in eerstgenoemd Bisdom grooter is. Maar dit ligt natuurlijk aan de grootere gemeenten, die het Hollandsche diocees telt.. Lest best volgde toen verleden jaar de diocesane Hanze in het Utrechtsche.

En nu was mijn plan, om de vijf bisdommelijke organisaties te vereenigen tot een landelijke — neen, dat is in dit geval een leelijk woord — tot een nationalefederatie. Ik zal dit echter niet meer kunnen doen, wegens mijn spoedig vertrek, maar de tijd is er rijp voor en de meerderheid der vereenigingen heeft er zich reeds vóór verklaard. Dat komt dus wel in orde. «

»Nog één vraag: heeft uw geestelijke waardigheid u nooit belemmerd in uw streven ? «

»Tegenover andersdenkenden bedoelt u? Neen ! Ik heb juist van nietkatholieken altijd de meeste sympathie ondervonden, en – nu, het moet maar eens gezegd worden —wel eens jaloersche tegenwerking in eigen kring. Toch meen ik steeds principieel te zijn gebleven; hoe ik menigmaal bij mijn opgetreden voor neutrale organisaties, nimmer doezelde ik mijn principe weg, dat ik voor de katholieken organisatie op confessioneelen grondslag door het beginsel geboden achtte. Dit is ook noodig, om met andersgezinden goed te kunnen samenwerken. Wanneer men met beide voeten staat op eigen standpunt kan men anderen zonder wantrouwen en zonder gevaar de hand reiken; men blijft staan waar men slaat. Als men echter maar op één voet staat wordt de zaak anders, dreigt er gevaar. Ook bij niet-katholieken vond deze meening ingang.

»Ja, men keek weleens vreemd op, wanneer ik, een priester, een pater, voor een gemengd of niet Roomsch gehoor het woord kwam voeren over middenstands aangelegenheden, maar nog eens: hinder ondervond ik daarvan nooit. En ik mag zeggen, dat ik onder de niet katholieken veel  vriendschap gevonden heb. Nu ik op het punt ben te vertrekken, ontvang ik van die gezindheid nog de hartelijkste blijken. Dr. Bos schreef mij … nu ja, dat is ook eigenlijk niet om in de krant te zetten,  maar hem en mr. Anema, en mr. Everwijn, den referendaris van Handel, om Meuwsen niet te vergeten, heb ik het voorrecht tot mijne beste vrienden te mogen tellen. Met laatstgenoemde maakte ik, zooals gij weet, twee jaren geleden in opdracht van de regeering een studiereis naar Oostenrijk-Hongarije, waarover wij het u bekende rapport uitbrachten. Eenige jaren vroeger — in 1905 meen ik — was ik met eenzelfde doel in Baden, Prof. Noordtzij had ik toen als reisgezel. En het was wel eigenaardig, dat voor die studiereis ten bate van den Middenstand een katholiek priester en een gereformeerde domine waren uitgezonden door een liberale regeering! Maar om nog even op het rapport van Meuwsen en mij over Oostenrijk-Hongarije terug te komen, zou ik willen zeggen, dat de gegevens, die wij daarin hebben verzameld, zeer de kennismaking waard zijn. De middenstanders moeten dat rapport vooral lezen, dunkt mij. Het is voor twee kwartjes te krijgen aan het Departement van Handel en Nijverheid, en wat wij in de Donau monarchie zagen en konden waarnemen is werkelijk volleering en nut. Een sterk voorbeeld daarover vindt men in Fulpmes bij Innsbruck. Daar hadden de smeden middenstanders het vroeger bepaald arm; zij konden er gewoonweg niet rondkomen, maakten er verdiensten van zes of acht gulden in de week. Toen kwam de regeering te hulp en nu zijn niet alleen de middenstanders in dat vak er bovenop, maar ook de arbeiders, die bij hen in dienst zijn, en tegenwoordig loonen van 15 à 20 gulden per week maken, terwijl de arbeidsvoorwaarden ook onder ander opzicht aanmerkelijk zijn verbeterd!

»U ziet dus geen vijandschap tusschen de beweging van den middenstanden dien der werklieden? «

»Natuurlijk niet! Oostenrijk leert juist dat hoe voorspoediger het den middenstand, door organisatie en onderlinge samenwerking gaat, hoe beter ook de arbeiders het hebben. En al moet de  middenstand op de eerste plaats zich zelf inspannen om tot gunstiger levensconditie te geraken, dat de overheid op practische wijze hulp en steun kan verleenen, blijkt onder andere uit den voorlichtingsdienst, welke onze regeering op het Oostenrijksche voorbeeld heeft ingevoerd, en die met lichtbeelden zeer goed werk verricht Alleen zou ik hier de opmerking willen maken, dat men daarbij niet enkel propaganda mag maken voor neutrale organisaties. Een algemeen propaganda voor de organiseering van den Middenstand moet het doel zijn. «

»Vreest u niet, dat uw vertrek naar Rome aan de beweging, nadeel zal toebrengen en afbreuk doen aan de toekomst der Hanze? «

»Aan die toekomst heb ik nooit gewanhoopt en ik maak mij ook thans geen oogenblik bezorgd, Ja. er komt misschien in den eersten tijd een zekere depressie. Misschien, zeg ik omdat ik feitelijk te veel deed; ik bedoel, dat wat anderen behoorden of behooren te doen, door mij werd verricht.
Mijn propagandistische arbeid zal men in den beginne denkelijk wel missen. En wat men op mij liet aankomen, zal men nu zelf moeten doen en leeren doen. Maar ligt daarin ook eigenlijk niet een voordeel? Mij dunkt van ja. Het is niet goed, dat één man te veel voor zijn rekening krijgt, en ik ben vast overtuigd, dat nu veel meer andere werkers zullen opstaan. Uit de brieven en velerlei vragen om inlichtingen, welke ik den laatsten tijd ontving, kan ik opmaken, dat men zich daarop reeds voorbereidt. Bovendien, de groote lijnen der beweging zijn uitgestippeld; en vergeet vooral niet, dat de Hanze voortreffelijke en getrainde leiders heeft in mannen als Van Hout en anderen. Neen, ik zie de toekomst allerminst donker in. Alleen in Limburg kon het beter gaan; voor de organisatie in dat Bisdom ben ik een beetje bang, maar wellicht dat de federatie der vijf Diocesane Hanze’s daar redding brengt.

»Trouwens, ook al was ik niet naar Rome gegaan, zoo zou ik toch ever eenigen tijd mijn taak hebben neergelegd, althans in den vorm, welken die allengs verkregen heeft. Mijn gezondheid — ge weet, dat ik geruimen tijd ziek ben geweest en de dokter mij verandering van klimaat voorschreef — zou mij ertoe hebben gedwongen. En bovendien vind ik, dat, waar steeds nieuwe ideeën zich baanbreken en de gezichtspunten zich verruimen, voor elke organisatie wisseling en vernieuwing van leiding gewenscht is. Les idees marchent, nietwaar, laat nu anderen eens meer naar voren komen. Als ze maar drie dingen in ’t oog houden : 1o. dat de katholieke grondslag der organisatie als principieel moet worden gehandhaafd; 2o. dat evenzeer dient vastgehouden aan een federatieve samenwerking. De Middenstand, zei ik nog onlangs in Dordrecht, is de brug, welke niet slechts kapitaal en arbeid, maar hier ook Rome en Dordt verbindt. En 3o. dat men geen onderscheid moet maken, maar alle middenstanders, zoowel de klein industrieelen als de neringdoenden en winkeliers moet brengen in één organisatie. Ik kan het niet genoeg herhalen: de organisatie is het heil van den middenstand. Zij brengt de menschen, die dezelfde belangen hebben, tot elkander; zij neemt den argwaan weg, die tot zooveel verwijdering aanleiding geeft; zij voorkomt, dat de concurrentie, welke er zijn mag en zijn moet, ontaardt in vijandschap. Laat ik u nog een voorbeeld geven. In Tilburg ging vroeger een slachter weg als hij in een café een anderen slager zag! Kras, hé? Thans in er geen betere samenwerking, dan juist die tusschen de slagers van Tilburg. Zij hebben gezamenlijk een ijsfabriek, een gezamenlijken huiden- en vet verkoop. Welk een gelukkige verandering nietwaar, nu de oude misverstanden wegvielen? Ja, ik heb wel eens vreemde dingen gehoord, wanneer ik op een vergadering over coöperatie zou spreken. Men stond met knuppels klaar, heette het een keer, om me op te wachten. Nu, ik ben toch maar gegaan, en ik heb geen knuppel gezien, maar het bleek me, dat de lui zich geweldig boos konden maken, omdat ze niet begrepen, dat men door wat minder geheimzinnig en geïsoleerd tegen over elkander te doen, zich zelven konden bevoordelen.

»Het valt u toch zeker wel hard, hier van uw werk afscheid te moeten nemen ?«

»O ja. Ik vind het heerlijk naar Rome te gaan. Rome zien is geboren worden, Rome terugzien is leven, zeide Schaepman eens, en daar te mogen blijven op een duurzamen post, is meer dan dat. Maar toch, het afscheid valt mij zwaar. De Hanze is een stuk van mijn leven geworden. En dan het prikkelende van den arbeid, de relaties, die men krijgt, de vriendschapsbanden, die worden gelegd. In volle vrijheid heb ik altijd mogen werken; mijn geestelijke overheid liet mij die vrijheid steeds en niets kweekt meer arbeidslust en verantwoordelijkheidsgevoel, dan dat. Maar om al deze redenen wordt het afscheid mij nu ook zoo moeilijk en zie ik er zeer tegen op.

»U onttrekt zich toch niet geheel aan de beweging, al gaat u naar Rome en al krijgt u daar een gewichtiger werkkring? «

»Neen, dat wilde ik juist zeggen. Op de eerste plaats hoop ik lid te blijven van het Internationaal instituut voor den Middenstand, al is het de vraag, of ik dit zal blijven voor Nederland. Uit Duitschland kreeg ik brieven en bezoeken, waaruit me, gebleken is, dat men daar van mijn vestiging te Rome verwacht, dat ik er meer zal kunnen doen voor de internationale Katholieke Middenstandsorganisatie. In wat Nederland betreft, het spreekt van zelf, dat ik de beweging hier niet zal kunnen vergeten. Mijn vacantie maanden kom ik in ’t vaderland doorbrengen en een mijner vrienden schreef me al in het vooruitzicht daarop: wat zullen we dan ‘boomen’ over de zaak! Ook blijf ik lid van het Zuidelijk deel der Staats enquêtecommissie voor den Middenstand, waarvan ik thans voorzitter ben. Het werk dier commissie is nu wel zooveel gevorderd, dat het verdere schriftelijk kan geschieden, en vele leden verlangen, dat ik mij daarvan niet terugtrek. Gij ziet dus, dat er nog genoeg banden met het moederland en met de Hanze blijven bestaan. En mijn belangstelling, mijn sympathie zal zij te allen tijde en ondanks allen afstand behouden. Ook hij het orgaan, de voormalige Hanzebode, thans de R.K. Middenstander, zal ik nog wel eens aankloppen voor het een of ander beschouwinkje, en voor ’t overige rest het middel der correspondentie. Maar mijn hoofdtaak is natuurlijk een andere geworden. En dan hoop ik in Rome weer eens tijd te vinden, om iets aan litteratuur te doen, aan litteratuur en kunst, en mijn ziel te laven aan de openbaringen der schoonheid. «

» O, die Romeinsche musea… «

Er gleed een glans van blijheid over dr. Nouwens’ gelaat.

»En toch, en toch. . . ja, toch moet ik mij als losrukken van mijn omgeving, van mijn werkkring hier. Het ideaal wenkt overal ; en is het geen ideaal : de opheffing van een zoo talrijk en nuttig deel der Maatschappij als de Middenstand is? Gij kent de geschiedenis der oude Hanze, nietwaar ? Zij was katholiek van oorsprong, en zij bedoelde, gelijk het in 1358 te Lübeck plechtig werd uitgesproken, de rechten en privilegies der kooplieden te beschermen met eerbiediging van de rechten van den Keizer en de rechten van God. De Hanze van onzen tijd kan, mutatis mutandis, niet anders dan hetzelfde leeren en hetzelfde willen. Zij is katholiek, zij moet katholiek zijn, op straffe van onder te gaan. En zij wil hare rechten en belangen verdedigen, zonder die van anderen te krenken, en vooral zonder daarbij in botsing te komen met de rechten van God. Was er voor de katholieke middenstandsorganisatie wel een beteren naam te vinden, een naam veelzeggender in zijn beknoptheid dan die der historische Hanze?…

Ik moest vertrekken. De avond viel en het najaar zuchtte droef in de duistere boomen en om de donkere huizon,

Les sanglots longs
Des violons
De l’automne….

Het trammetje was nu zeer prozaisch geworden. Maar gezellige kout verkortte den weg, en we waren al aan den Bosch, toen we zeker meenden nog pas een eind onderweg te zijn.

A. v. D.

[transcriptie Hans Nouwens december 2018]