Circa 1535 is in Udenhout geboren Peter Jan Nauwen, alias Piggen. Peter is de zoon van Jan Jan Nauwen (circa 1500) en Jenneken Claes Piggen.
Gelukkig zijn de vernoemingen keurig volgens het gebruik van die tijd want over deze Peter is helaas niet veel te vinden, zo blijft vooralsnog ook de naam van zijn vrouw een raadsel. De enige boterzachte aanwijzing voor haar naam zijn de namen van twee kleindochters: Maijken en Maria. Het aantal bronnen waarin Peter genoemd wordt is heel beperkt, zo zijn er geen doopboeken meer overgebleven uit die tijd.
Peter wordt genoemd in de erfenis van zijn ouders:
342.
10 december 1556 (847.Sch.Otw,R.260,73v)
Anthonis z. Ariaen Lathouwers man van Jenneken, Jan Anthonis man van Peeterken doutste en Willem Jan Witlocx man van Peterken de jonxste gez. drs w. Peeter Priems bij w. Jenneken d.w. Claes Piggen t.e. en Ariaen Dierck en Peeter krn w. Jan Nauwen bij voorn. Jenneken d. Claes Piggen in haar tweede huw. Jan Ariens man van Jenneken de middelste, Metken en Jenneken de jonxste gez. drs w. Jan Nauwen en Jenneken voors. met de momboren van Metken en Jenneken t.a.z.dl. na dood voors. Jenneken huerder moeder en vertijdenis van Willem Jacops man van Jenneken doutste d. Jan Nauwen en Jenneken voors.
Door deze bron weten we ook de broers en zussen van Peter. Uit het huwelijk van Jenneken Claes Piggen en Peeter Priems:
- Jenneken (tr. Anthonis z. Ariaen Lathouwers)
- Peeterken doutste (de oudste) (tr. Jan Anthonis)
- Peterken de jonxste (de jongste) (tr. Willem Jan Witlocx)
Uit het huwelijk van Jenneken Claes Piggen met Jan Nauwen:
- Ariaen Dierck
- Peeter
- Jenneken de middelste (tr. Jan Ariens)
- Metken (minderjarig)
- Jenneken de jonxste (minderjarig)
Peter wordt niet genoemd als minderjarig, zijn zussen worden in de bovenstaande bron vertegenwoordigd door hun momboren (voogden) maar Peter niet. Hij zal in 1556 minstens 21 zijn en zal zijn geboortedatum dus rond 1535 liggen.
Udenhout, 1625-1626: Peter Jan Nauwen is tijdens dit jaar overleden, zijn verplichtingen als zetter van het Winkels kwartier zijn overgenomen door de borgemeester Ghijsbert Cornelijs van het Biezemortels kwartier
De lijst van zetters in Udenhout is samengesteld aan de hand van de dorpsrekeningen. Van de ontbrekende jaren zijn geen dorpsrekeningen meer voorhanden. Soms blijkt uit andere bronnen wie zetter is geweest in die jaren.
De zetters waren belast met het aanleggen van registers op basis waarvan de borgemeesters de belastingen konden innen. Het waren meestal buurtgenoten van de belastingbetalers waardoor ze in voorkomende gevallen rekening konden houden met de persoonlijke omstandigheden van de belastingbetaler. Er waren in de meeste gevallen vier zetters werkzaam, één in elk van de vier Udenhoutse kwartieren. Niet in alle gevallen zijn alle vier de namen bekend. Voor zover uit de rekeningen kan worden afgeleid zijn de kwartieren waar de zetter zijn werk deed vermeld.
Peter is dus overleden tussen 1625 en 1626 in Udenhout. Als we de afgeleide geboortedatum van 1535 aanhouden is hij dus circa 90 jaar geworden, wat bijzonder oud is voor die tijd.
Het kwartier Winkels lijkt net buiten het huidige Udenhout te liggen. Dwars door Udenhout ligt de Kreitenmolenstraat. De molen wordt genoemd vlak voor Peter Jan’s moeder Jenneken Piggen haar tweede huwelijk:
30 september 1535
Jan z.w. Jan Nauwen man van Johanna d. Jan Pggen heeft geloeft Willem Gerit Hoeven dat zij zullen betalen aan Willem jeec 1 ka gld op alderheyligendach uit ?huyse en hove gronden en toebehoren 1 mudzaad 12 L in par. Otw ter stede Udenhout omtrent de Creyten moelen etc.
aankomst Jenneke aanbestoreven van heuren vader voors. staande desen heuren tweeden houwelijck
Kinderen van Peter Jan Nauwen alias Piggen en zijn onbekende vrouw:
i. | Petrus Petrus Jan Nauwen alias Piggen is geboren omstreeks 1570.
Peter is de volgende in de stamreeks. |
||||
ii. | Jan Peeter Nauwen (Piggen) is overleden op 28 oktober 1617 in Oisterwijk.
Gerechtelijk archief Loon op Zand (1642-1644) Folio 161v, 11-1-1644 Folio 162v, 11-1-1644 Folio 113, 22-6-1651 Folio 115, 22-6-1651 Bosch protocol 781. 14 maart 1642 (sH,R.1562,204) Gemeente Oisterwijk Archiefnummer 867, doopboek 1612-1627, trouwboek 1611-1627 en aantekeningen van overlijden 1614-1623 (RK) Jan Peter Nauwen huwt Adriana Peter (Ariken) Jacobs [Nauwen]. Adriana Peter (Ariken), zij is overleden voor 1619. Kinderen van Jan Peeter en Ariken
Veel van de nakomelingen van deze Jan Peter Nauwen zullen de naam Piggen dragen. |
||||
iii. | Jenneke Peeter Nauwen overleden op 8 november 1629 in Oisterwijk.
Bron Rooms-Katholiek begraafboek 1627-1632 Plaats: Oisterwijk Toegangsnr. 8087 Inv.nr. 3 Folio/pagina 72 Overledene: Jenneken Peter Nauwen Geslacht: v Datum overlijden: 08-11-1629 Plaats overlijden: Oisterwijk Religie: Rooms-Katholiek |
Over Udenhout en haar plaats in de geschiedenis schrijft het archief in Tilburg:
Als de Brabantse hertog Hendrik I in 1232 (anno gracie MCCXXX secundo) de tienden van WestTilburg, alsmede de houtopbrengst uit de bossen van Udenhout (in silva de Odenhout), aan de Norbertijner abdij te Tongerlo schenkt, is dit de eerste maal, dat de naam Udenhout in de geschreven bronnen wordt vermeld. Later, o.a. in 1290 verkreeg deze zelfde abdij gronden te Udenhout, welke in volgende jaren werden uitgegeven om te ontbossen en in cultuur te brengen. Daarnaast vond men in het vroege Udenhout ook nog verschillende hertogelijke leengoederen, o.a. de Vorsselaar, terwijl een ander deel van het huidige Udenhout bij de heerlijkheid Tilburg behoorde, tot deze heerlijkheid omstreeks 1213 verdween. In dat jaar verkreeg Oisterwijk van hertog Hendrik I beperkte stadsrechten en werd deze plaats een vrijheid, die zonder “smalle heer” boven zich, rechtstreeks onder de hertog viel. De Oisterwijkse schepenbank kreeg een grote zelfstandigheid in de z.g. “Eninghe” van Oisterwijk, waartoe ook Berkel, Enschot, Heukelom, Haaren en Udenhout en oorspronkelijk ook nog Moergestel en Tilburg behoorden.
Administratief echter had Udenhout een grote mate van zelfstandigheid. Het regentencollege bestond uit een tweetal burgemeesters en vier zetters. Eerstgenoemden hadden de financiële administratie en de invorderingen der belastingen onder hun verantwoording terwijl de zetters ieder in hun eigen kwartier n.l. Houtsestraatkwartier, Molenkwartier, Winkelskwartier en Biezenmortel de omslagen en belastingen “uitzetten”, d.w.z. de te vorderen bedragen per hoofd of per gezinshoofd vaststelden. Bij bijzondere gelegenheden werd dit bestuurscollege uitgebreid met de kapelmeester en de armmeester, soms zelfs werden al de “principaalste ingezetenen” betrokken bij de besluitvorming. Dat gebeurde dan veelal bij geldkwesties als buitengewone belastingen.
De burgemeesters werden slechts voor een enkel jaar benoemd, doch bleven voor hun beleid verantwoordelijk tot hun jaarrekening, soms pas na ettelijke jaren, was afgehoord en goedgekeurd. Na hun aftreden waren ze voor minstens 3 jaar, later zelfs 5 jaar van dit weinig aantrekkelijke ambt ontslagen. De Udenhoutse regenten werden in naam bijgestaan door de secretaris van Oisterwijk, doch deze liet zich meestal vertegenwoordigen door een gezworen klerk. Het belangrijkste deel der archieven, waarover de secretaris het beheer voerde, liet hij dan ook naar Oisterwijk brengen. Dat deze hele gang van zaken de nodige strubbelingen met zich meebracht, moge blijken uit het tweede hoofdstuk van deze inleiding.
De “bevoogding” vanuit Oisterwijk heeft de Udenhouters altijd gestoken. Dat was ook zo op kerkelijk gebied, waar Udenhout met Berkel en Heukelom van oudsher ressorteerde onder de Oisterwijkse parochie. Wel bezat men al sedert de 15e eeuw een eigen kapel te Udenhout, doch de kapelaan was in zijn bedieningswerkzaamheden zeer beknot door de Oisterwijkse pastoor, aan wie hij b.v. alle ontvangen giften moest afdragen, terwijl met name het preken en wijden van water aan hem verboden was. Ook dopen, trouwen en begraven moest ir. de Oisterwijkse parochiekerk geschieden. Kreeg de pastoor te Oisterwijk dus alle inkomsten, de kosten voor het onderhoud van de kapel moesten door Udenhout worden gedragen. Dit was nog ingewikkelder, omdat de abdij van St. Geertrui te Leuven van de Hertog het patronaatsrecht had gekregen over de parochie Oisterwijk en dus de tienden van die parochie inde. Het krakeel over wie nu het onderhoud der kapel op zich moest nemen heeft eeuwen geduurd en het werd nog moeilijker, toen na de reformatie en de 80 jarige oorlog Brabant een generaliteitsland werd, waarin de bestaande godshuizen door de hervormden werden betrokken, terwijl de katholieken hun heil mochten zoeken in schuilen schuurkerken. De abdij te Leuven bleef tienden heffen maar bekommerde zich noch om de protestantse kapel, noch om de roomse schuurkerk, die was betrokken toen eindelijk in 1722 Udenhout zich los kan maken van de Oisterwijkse parochie om samen met Berkel een nieuwe parochie te vormen. Hoewel de Oisterwijkse pastoor zich nog lang bleef verzetten tegen deze nieuwe situatie, was Udenhout op kerkelijk gebied vrij van het overheersende Oisterwijk.
De Oisterwijkse schepenbank echter liet Udenhout nog lang niet los. Eerst in de Franse tijd, aan het eind van de 18e eeuw kwam hierin verandering, terwijl Udenhout in 1810, toen ons land werd gevoegd bij het Keizerrijk van Napoleon, een eigen gemeente (mairie) werd met de notaris J.A. van den Bosch als maire. Zijn opvolger de kasteelheer J.C.F. de Franckenbergde Proschlitz bleef dit in 1814 bij de vestiging van het Koninkrijk der Nederlanden, toen echter onder de titel van “schoutciviel” of “burgemeester”. Een raadhuis bezat Udenhout toen niet, doch een deel van de nieuwe in 1788 gebouwde achthoekige protestantse kapel was als raadkamer ingericht. In 1845 de kapel raakte in verval werden plannen opgevat om een raadhuis te bouwen en in 1849 werd op het kruispunt, vanouds het centrum van Udenhout, naast de kapel een raadhuis gebouwd, waarvan het voorste gedeelte thans nog als raadszaal dienst doet, terwijl er achter in 1973 een geheel nieuw gemeentekantoor werd geopend. De kapel werd wegens verval gesloten en omstreeks 1866 afgebroken. Ondertussen hadden de Katholieken van Berkel en Udenhout in 1841 de huidige z.g. waterstaatskerk betrokken, terwijl enige jaren daarna zowel Berkel als Udenhout een eigen parochie werden.
Het belangrijkste bestaansmiddel in Udenhout was van oudsher de landbouw terwijl ook al in de vroegste tijd houtverkopingen werden gehouden. Eerst in de vorige eeuw kwam de steenindustrie en de schoenmakerij en leerlooierij, hoewel deze beide laatsten op de duur niet levensvatbaar bleken. De groei der bevolking is een geleidelijke geweest van 500 à 600 ingezetenen in de 15e eeuw, via ongeveer 1000 in de 17e, naar 2000 omstreeks 1850. Eerst na de 2e wereldoorlog volgde een snellere groei naar meer dan 8000 inwoners. Uit die periode stammen ook de grote uitbreidingen van de dorpskern met de nieuwbouwwijken Zeshoeven en Achthoeven.